Inhoudsopgave
Er zijn veel woorden in de Portugese taal met vormen die genoeg op elkaar lijken om de meeste sprekers een knoop in het hoofd te bezorgen. Gescheiden door een enkele letter, accent of symbool, kunnen zulke details zelfs onmerkbaar zijn wanneer ze worden uitgesproken, waardoor mensen enige kennis moeten hebben om grammaticale fouten te voorkomen. Een populair voorbeeld is de verwarring die wordt gemaakt tussen "está" en "estar": wetenhoe je ze op de juiste manier gebruikt is essentieel.
Allereerst moet je begrijpen dat zowel "está" als "estar" bestaan in de taal en veel gebruikt worden. De twijfel ligt echter in het feit dat wanneer je het woord "estar" uitspreekt, de "r" vaak wordt weggelaten, waardoor het identiek is aan "está". Toch is het nog steeds perfect mogelijk om ze te onderscheiden, en om dat te doen hoef je alleen maar een paar eenvoudige tips te leren.
Om meer te begrijpen over dit onderwerp, kun je hieronder het verschil tussen "está" en "estar" bekijken en leren hoe je de woorden op de juiste manier toepast.
Is of zijn: verschil tussen de termen
Zoals eerder gezegd, de twee termen bestaan en zijn beide correct, maar ze worden toegepast in verschillende contexten. Terwijl in "está" het werkwoord in de derde persoon van de tegenwoordige indicatief of de tweede persoon enkelvoud van de gebiedende wijs staat, staat in "estar" het werkwoord in de infinitief.
Zie ook: Kun je het uitspreken? Hier zijn 25 van de moeilijkste woorden om uit te sprekenDe fout in het gebruik van "está" en "estar" komt dus doordat in de gewone en informele spraak de "r" aan het einde van werkwoorden in de infinitiefvorm niet correct wordt uitgesproken ("vê" in plaats van "ver", "dá" in plaats van "dar", "perdê" in plaats van "perder"). Hierdoor is de uitspraak van de infinitiefvormen identiek aan de geaccentueerde oxytonen in de derde persoon enkelvoud van de tegenwoordige tijd.indicatief.
Zie ook: 10 ideale beroepen voor wie van lezen en schrijven houdtHet is
De tegenwoordige tijd werkwoordsvorm moet worden gebruikt om een actie aan te geven die plaatsvindt op het moment dat de actie wordt verteld. Op dezelfde manier kan het een gebruikelijke actie, een permanente toestand van een situatie of een kenmerk van het onderwerp aangeven. Om het woord correct te gebruiken, moet de zin een duidelijk onderwerp hebben en moet de actie plaatsvinden. Bekijk enkele voorbeelden:
- Mijn zus maakt de badkamer schoon (het onderwerp is de zus, wat een gebeurtenis in het heden aangeeft);
- De leerkracht gaat eerder weg voor een noodgeval. (De leerkracht is het onderwerp, wat duidt op een gebeurtenis in het heden);
- John is moe (John is het onderwerp, wat een eigenschap aangeeft).
Wees
estar is de vorm van de onpersoonlijke infinitief, en moet vooral gebruikt worden in werkwoordelijke uitdrukkingen, wanneer het werkwoord beheerst wordt door een voorzetsel en er geen bepaald onderwerp is, waardoor ander gebruik mogelijk is. Deze twijfel in het gebruik van de vorm komt vooral voor in werkwoordelijke uitdrukkingen en in zinnen met voorzetsels. Zie de voorbeelden hieronder:
- Je zus moet blij zijn met het nieuws (werkwoordszin met hulpwerkwoord moeten);
- Júlia kan te laat komen (werkwoordszin met hulpwerkwoord kunnen);
- Mijn tante zal niet op de bruiloft van mijn broer zijn (werkwoordelijk gezegde met hulpwerkwoord zullen);
- Er is geen reden voor haar om zo nerveus te zijn. (Zin met voorzetsel).
Onderscheid maken tussen zijn en zijn
Een eenvoudige manier om de twijfel op te lossen tussen het gebruik van "is" en "zijn" is door het twijfelachtige woord te vervangen door een andere infinitief.
Dus, in het voorbeeld "Ze moet verdrietig zijn" of "ze moet verdrietig zijn", is het voldoende om het werkwoord te vervangen door een ander werkwoord in de infinitief: "ze moet blijven", "ze moet leven", ze moet vertrekken". Hiermee is het mogelijk om te realiseren dat alleen de infinitiefvorm zinvol is in deze zin.